The three cities

Panorama op the Three cities vanuit VallettaPanorama op the Three cities vanuit Valletta

Aan de oostzijde van de Grand Harbour, tegenover van het Sciberras schiereiland waarop Valletta is gelegen, liggen drie steden genaamd Birgu (Città Vittoriosa), Senglea (Città Invicta of Il-Isla) en Bormla (Città Cospicua). Respectievelijk tellen ze 2475, 2690 en 5167 inwoners. De steden worden gezamenlijk 'The three cities' of 'Cottonera' genoemd. De steden waren bijzonder belangrijk aan het begin van de periode waarin de Johannieters heersten over Malta. Van oudsher bestaat er enige rivaliteit tussen de bewoners van de Three cities en de hoofdstedelingen. De bewoners van de drie steden werden wel als opscheppers gezien en over en weer noemden ze elkaar 'die van de overkant'. In de afgelopen eeuwen werd het eiland bestuurd vanuit Valletta en vormde de Cottonera het gebied van de arbeiders. Hier werd voornamelijk gewerkt in de scheepswerven.

Geschiedenis

Het gebied waarin de steden liggen, werd al bewoond tijdens de Fenicische periode. De 'Grand Harbour' vormde voor de Feniciërs destijds een natuurlijke bescherming tegen de elementen en aanvallen vanaf zee. Van bouwwerken uit deze periode is echter niets overgebleven.

Toen de ridders van de Johannieterorde in het jaar 1530 op het eiland aankwamen, was er behalve het fort Sint Angelo uit het jaar 1274 weinig dat hen bescherming bood. Dit fort was niet toegerust om weerstand te bieden tegen een grote aanval van de Ottomanen (Turken). Onder leiding van grootmeester Fra Philippe Villiers de L'Isle-Adam werd begonnen met de versterking van fort Sint Angelo en de stad 'Il Borgo' (van 'Burg' en het latere Vittoriosa). In de stad werden allerlei voorzieningen aangebracht, zoals ziekenhuizen, paleizen en kerken. Onder leiding van Fra Claude de La Sengle werden fort Sint Michael en de stad Senglea (genoemd naar La Sengle) gebouwd.

De bouwwerken van de ridders werden voor het eerst op de proef gesteld tijdens een strijd die 'The great siege' genoemd wordt. Op 18 mei 1565 verscheen een vloot bestaande uit 200 schepen met daarop 48.000 Ottomanen (Turken) voor de kust. Onder leiding van grootmeester Fra Jean de La Vallette boden de ridders weerstand. Met 6.000 manschappen wist hij de maanden voortdurende aanvallen op Il Borgo met succes af te slaan. La Vallette en zijn mannen stierven nog liever dan dat zij zich aan de 'barbaren' overgaven. Op 6 september 1565 landden er 8.000 Spaanse soldaten op het eiland, waarna de Ottomanen hun beleg opgaven. Na de strijd werd de stad Citta' Vittoriosa genoemd; Stad van de overwinning/victorie. Omdat er werd gevreesd voor meer aanvallen op het eiland, werd aangevangen met de bouw van de onoverwinnelijke stad Valletta. Hierdoor verloor Vittoriosa haar belangrijke bestuurlijke rol. De regio rond de stad bleef wel belangrijk voor de scheepvaart. Er lagen verschillende werven en het was de thuisbasis van de vloot van de Johannieters.

Notre dame gateNotre dame gate

Een eeuw later werd de regio waarin de steden liggen getergd door aanvallen vanuit het binnenland. Plunderaars landden nabij Marsaxlokk en trokken over land richting de steden. In reactie hierop besloot grootmeester Fra Nicholas Cottoner dat de steden tegen dergelijke aanvallen moesten worden beschermd. Rondom de steden, die de Cottonera (il-Kottonera) werden genoemd, bouwde hij in het jaar 1670 van zijn eigen geld verdedigingswerken. Hierdoor werd de Cottonera goed beschermd. De Cottonera kon, behalve aan de eigen bevolking, bescherming bieden aan 40.000 vluchtelingen en hun vee. Om het gebied binnen te komen, werden er negen poorten gebouwd, zoals de 'Notre Dame gate', 'Cottoner gate', 'St. Helen's gate' en de 'Senglea gate, waarvan enkelen nog overeind staat. Door de veilige zone die ontstond, bloeide de handel in de steden op.

Tegenwoordig is de 'Dockyard creek' tussen Birgu en Senglea vooral in gebruik als jachthaven voor honderden soms bijzonder luxe jachten. In het verleden waren hier scheepswerven te vinden. Deze bevinden zich tegenwoordig uitsluitend in de 'French Creek' ten zuiden van Senglea. Deze werven zijn tot op de dag van vandaag erg belangrijk. Dat waren ze ook in de Tweede Wereldoorlog. De Cottonera en fort Sint Angelo (als toenmalig hoofdkwartier van de Britse marine in de Middellandse Zee) vormden een belangrijk doelwit voor vijandelijke bommenwerpers. Tijdens de oorlog, die voor Malta van het jaar 1940 tot het jaar 1943 duurde, werd de regio dan ook voortdurend aangevallen. De inwoners van de steden werden geëvacueerd en veel van de oude gebouwen werden verwoest. Met name Senglea werd zwaar getroffen, terwijl in Birgu veel belangrijke gebouwen intact bleven.

Een bezoek

St. Helen's gateSt. Helen's gate

Vandaag de dag hebben The three cities voornamelijk een toeristische bestemming. Vooral de middeleeuwse verdedigingswerken zijn interessant en mooi om te zien. Vrijwel alle verdedigingswerken zijn ouder dan die van Valletta. Met name fort Sint Angelo in Birgu is prachtig en de 'Safe Haven Garden' op de fortificaties in Senglea biedt een fantastisch uitzicht over de Grand Harbour en op de hoofdstad Valletta. Wie vanuit de hoofdstad richting de Three cities kijkt, zal vooral de fortificaties opvallen. Voornamelijk het fort Sint Angelo, aan het uiteinde van het schiereiland Birgu, springt in het oog. Rechts daarvan ligt de 'Dockyard creek' en op het schiereiland aan de overzijde daarvan ligt Senglea. Bormla ligt aan de landzijde van de kreek. Wat ook opvalt is dat er aan beide zijden van de kreek vrijwel geen fortificaties zijn. Dit werd met opzet gedaan zodat, wanneer de steden eventueel zouden vallen, tegenstanders zich er niet veilig konden wanen. Tussen de steden was een ketting gespannen, zodat niemand er zomaar in kon varen.

Birgu

Uitzicht op fort St. Angelo vanuit VallettaFort St. Angelo

De meeste bezichtigingwaardige gebouwen zijn in Birgu te vinden. Op de punt van de landtong staat het fort Sint Angelo, dat sinds enkele jaren toegankelijk is voor het publiek. Het is mogelijk om over de bastions te lopen en de toren te beklimmen. Ook de plek waar ooit misdadigers, zoals de beroemde schilder Caravaggio, gevangen zaten is aangegeven. In drie van de magazijnen wordt middels interactieve films uitleg gegeven aan de functies van het fort. Bijzonder is dat ook het bovenste deel van het fort is toegankelijk is. Dit is officieel grondgebied dat in 1998 voor een periode van 99 jaar gegund werd aan de Soevereine Militaire Hospitaal Orde van Malta. Hier is de prachtige kapel van St. Anne uit 1530 te bewonderen, waarvan het dak wordt ondersteund door een mysterieuze rood granieten pilaar uit Egypte, welke waarschijnlijk door de ridders als ballast is meegenomen toen zij naar Malta kwamen. Tevens staat hier een Castellaans huis uit de twaalfde eeuw, dat door de ridders als paleis werd gebruikt. De oudst bekende eigenaar ervan was kapitein di Nava, die er met zijn familie woonde in het jaar 1241. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kreeg het fort 69 bominslagen te verduren. Tijdens zo'n bombardement zou een geest zijn verschenen, die militairen op een ziekenzaal maande te vertrekken, net voordat de ruimte een voltreffer te verduren kreeg. De geest zou van één van de vrouwen in het leven van kapitein di Nava zijn geweest. Toen hij genoeg van haar kreeg, liet hij haar vermoorden en in een grot smijten. Later zou ze meermaals zijn waargenomen als geest met de bijnaam 'Grijze vrouw'. Aangezien fort St. Angelo door de Britten werd gezien als een stenen fregat, droeg het de naam van een schip; vanaf 1912 HMS Egmont en vervolgens vanaf 1933 HMS St. Angelo (dat eigenlijk geheel Birgu besloeg). Net als ieder schip heeft HMS St. Angelo ook een vlaggenmast, die in kruisvorm op de punt van het fort staat.

Ongeveer halverwege de kreek, is in een oude bakkerij het maritiem museum gevestigd. Het pand is vooral te herkennen aan de grote collectie oude kanonnen die voor de deur staan opgesteld. In het museum zijn enkele historische boten te bewonderen. Er is een tentoonstelling van navigatiemiddelen en er staat historisch oorlogstuig opgesteld. Bovendien zijn er modellen van oorlogsschepen, voornamelijk uit de tijd van de Britten, maar ook van oude Maltezer schepen.

Naast het maritiem museum staat één van de eerste parochiekerken van Malta. Deze Middeleeuwse kerk is opgedragen aan Sint Laurens (Laurentiuskerk). Het is een kerk in barokke stijl met een prachtig interieur, waarin onder andere rood marmer en mooie beschilderingen zijn verwerkt. Onder de schilderijen bevindt zich het werk Het martelaarschap van de heilige Laurentius van de beroemde Italiaanse schilder Mattia Preti (1613 – 1699). Met de aanvang van de bouw van de huidige kerk, werd aangevangen in 1681 en in 1696 was de kerk klaar. Daarvoor stond op deze plek een kerk die in 1436 werd gebouwd. Toen de ridders in 1530 verschenen, werd dit de belangrijkste kerk voor hen. Dit bleef het tot zij in 1571 naar Valletta verhuisden. De kerk raakte in de Tweede Wereldoorlog zwaar beschadigd tijdens bombardementen. Een grote restoratie vond plaats tussen 1949 en 1952.

Monument voor de vrijheidMonument voor de vrijheid

Het zicht op de façade van de kerk wordt enigszins verpest door de rots die er voor de deur werd aangelegd. De rots is een monument voor de vrijheid. Ieder jaar op 31 maart wordt hier Vrijheidsdag gevierd, ter nagedachtenis aan het vertrek van de Britten op 31 maart 1979. Het monument markeert de plek waar de eerste Britten het eiland betraden, maar vooral de plek waar de laatste Britse militairen aan boord gingen van de HMS Lancelot. Hierbij werd in stilte de Britse vlag gestreken en vervolgens in feeststemming de Maltese vlag gehesen. Jaarlijks komen veel politiek belangrijke Maltezers hier bloemen neerleggen.

De hoed en het zwaard van Jean de la ValletteDe hoed en het zwaard van Jean de la Vallette

Links langs de kerk loopt een steeg richting het centrale plein van Birgu. Aan deze steeg bevindt zich, in het Oratorium van St. Josef, het kerkmuseum. Dit kleine, gratis toegankelijke, museum (alleen in de ochtend geopend) kent een omvangrijke collectie. Het meest bijzondere zijn de echte hoed en het zwaard van Jean de la Vallette. In de kapel kwam hij dagelijks bidden. Daarbij drapeerde hij zijn hoed aan de muur en legde hij zijn vechtzwaard op het altaar. Vervolgens beklom hij de klokkentoren om toe te zien hoe de strijd verliep. Toen de oorlog van 1565 eenmaal was gewonnen, schonk hij zijn hoed en zwaard aan het museum. Anders dan zijn sierdolk, die tot de topstukken van het Louvre in Parijs behoort, is zijn zwaard opvallend sober uitgevoerd. Bijzonder zijn ook de iconen die al op Rhodos in het bezit waren van de ridders en die mee werden genomen naar Malta.

Vanaf het stadsplein rechtsaf leidt een straat naar het Paleis van de inquisiteur (the Inquisitors Palace) te vinden. De inquisiteur was de afgevaardigde van de paus op Malta, die was belast met het opleggen van straffen aan ketters en die daarnaast de taak had de ridders in het gareel te krijgen/houden. Het paleis werd door de inquisiteurs gebruikt tot ongeveer 1770. In het 'paleis' werden ketters en andersdenkenden vastgezet. Totdat zij werden veroordeeld tot de galg werden de ketters mishandeld, gefolterd en vernederd. Het gedeelte waar gestraft werd, was geluidsdicht afgesloten van het gedeelte waar de inquisiteur verbleef. Vandaag de dag is er een museum over de geschiedenis van het gebied gevestigd in het paleis. Er worden onder andere originele attributen uit de periode van de inquisiteurs tentoongesteld. In het gebouw vond een vreemd voorval plaats, dat het 'Quaker incident' wordt genoemd. Twee Quaker-dames (ondogmatische gelovigen), Katherine Evans en Sarah Cheevers, wilden Malta redden van het Katholicisme. Ze werden direct in de kerker gegooid. Vanuit een raam wisten ze drie jaren lang Bijbelse teksten naar buiten te schreeuwen. Dit deden ze in het Engels, wat niemand verstond. Het geschreeuw kwam tot een einde toen de paus de vrijlating van de dames beval. De plek op het stadsplein waar de ketters werden opgehangen, wordt gemarkeerd met een kruis aan de muur.

Auberge d'AngleterreAuberge d'Angleterre

Achter het stadsplein, ligt een buurt met allerlei kleine straatjes. Hier staan onder andere de auberges waar de eerste ridders verbleven. Deze zijn veel kleiner en soberder dan de bekendere auberges in Valletta. Sommige andere panden in de buurt waren in het bezit van belangrijke ridders en een wapenopslagplaats is nog intact. De meeste gebouwen in dit deel van Birgu werden tussen 1505 en 1557 gebouwd. Aan de verre waterzijde van Birgu, ligt een kleine rustige tuin met een voortreffelijk uitzicht richting de hoofdstad.

Aan de rand van het centrum van Birgu, staat het 'Malta at War' museum. Dit is gevestigd in een type verdedigingswerk dat wel een contregarde wordt genoemd. Deze draagt de naam Couvre Porte. In het museum wordt getoond hoe het leven op Malta zich voltrok tijdens de Tweede Wereldoorlog. Duidelijk wordt hoe de bevolking leed onder de bombardementen en de tekorten aan voeding en andere belangrijke zaken. Getoond wordt hoe gepoogd werd het eiland te beschermen, hoe de luchtafweer georganiseerd was, hoe gepoogd werd de luchtmacht te versterken en hoe dit allen tezamen uiteindelijk zorgde voor een eind aan de Tweede Wereldoorlog op Malta. Aan het eind van de tentoonstelling zijn nog de ondergrondse schuilkelders te bezoeken. Behalve het museum, bevinden zich in Couvre Porte enkele mooie poorten, delen van fortificaties en een tuin. Deze zijn publiekelijk toegankelijk. De oorspronkelijke verdedigingswerken liepen door tot aan de waterkant. In de kazematten die er aangelegd waren, was een munitieopslagplaats (polverista) gevestigd. Op 18 juli 1806 werden 370 tonnen buskruit (18.000 kilo) en 1600 mortieren gereedgemaakt voor transport naar Sicilië. Bij het met metalen apparatuur onklaar maken van ontstekingen, ontstond een vonk, waardoor de heleboel ontplofte. De dertien mannen die aan het werk waren, stierven ter plekke. Ook 26 militairen (3 Britten en 23 Maltese) en 200 burgers legden het loodje. De verdedigingswerken werden niet meer hersteld. Qua omvang is de ramp vergelijkbaar met de Leidse buskruitramp, die amper een half jaar later plaatsvond (12 januari 1807).

Senglea

De Gardjola van SengleaDe Gardjola van Senglea

Het naastgelegen Senglea, wordt ook wel Picolla Venezia (kleine Venetië) genoemd, omdat de huizen hier direct aan de waterlijn grenzen. Het stadje werd genoemd naar grootmeester Claude de la Sengle. Hij bouwde in de aanloop naar the Great Siege enkele verdedigingswerken rondom de stad. Aan de ene zijde van Senglea ligt de 'Dockyard Creek', aan de andere zijde de 'French Creek'. Aan de landzijde beschikt Senglea over eigen fortificaties en toegangspoorten. De bastions lopen door aan de zijde van French Creek, tot rondom de punt van het schiereiland. Op deze punt bevindt zich ook direct een beroemde uitkijkpost. Deze wordt wel de Gardjola van Senglea genoemd. Hiervandaan konden vijandige bewegingen altijd in de gaten worden gehouden. Rondom de gardjola bevindt zich tegenwoordig een fraaie tuin. Aan de zijde van Dockyard Creek, kent de stad nauwelijks verdedigingswerken. Hier ligt momenteel een fraaie promenade waar gewandeld kan worden.

Het centrum van Senglea kent enkele fraaie straatjes, maar veel gebouwen werden in de Tweede Wereldoorlog platgebombardeerd. De parochiekerk van het stadje is de basiliek van de Maria-Geboorte. De oorspronkelijke kerk, die hier stond, werd waarschijnlijk rond 1580 gebouwd door de Maltese architect Vittorio Cassar, naar aanleiding van de gewonnen strijd tegen de Ottomanen. In 1941 werd de kerk compleet verwoest tijdens een bombardement. Na de oorlog werd de basiliek herbouwd en op 24 August 1956 opnieuw ingewijd. Pronkstuk van de kerk is een geschilderd en verguld houten beeld van Maria uit 1618, dat ook wel Il-Bambin wordt genoemd.

Bormla

Uitzicht op Senglea vanuit FlorianaUitzicht op Senglea vanuit Floriana

Zoals gezegd liggen er grote werven in Senglea en Bormla. De Grand Harbour, die de steden omringt, is één van de diepste natuurlijk havens ter wereld. Bovendien biedt de zeearm bescherming tegen de woeste zee. Olietankers kunnen met gemak de haven binnen varen. Zelfs de grootste cruiseschepen en vliegdekschepen doen de haven met enige regelmaat aan. Met name Bormla heeft zich tot industriestad ontwikkeld. Er werken veel mensen in de droogdokken van deze stad. Het door Chinezen gebouwde, droogdok nummer 6 is erg groot. Hierin passen schepen tot 362 meter lang en 62 meter breed. Helaas ziet de toekomst van de industrie in de havens er niet rooskleurig uit. Er is een voortdurende dreiging van reorganisaties.

Het meest landinwaarts gelegen gedeelte van de kreek die Senglea van Birgu scheidt, is tegenwoordig een soort rustig binnenmeer. Op de plaats waar de voetgangersbrug beide oevers verbindt, lag eerder echter de entree waar de schepen die dock 1 en 2 (Hamilton Dock) van de Royal Navy Dockyard binnenvoeren. Op gezag van de Britse admiraliteit, werd hier op 28 juni 1844 de eerste steen gelegd van de door de Britse architect en techneut William Scamp (1801 – 1872) ontworpen dokken. Een oud marktgebouw en wat werkplaatsen van de ridders moesten hiervoor het veld ruimen. Andere gebouwen uit de tijd van de ridders werden ingericht als werkplaatsen voor de werven en hebben tegenwoordig weer een andere invulling gekregen. In de decennia na de bouw, werden de dokken regelmatig vergroot. In die periode was het archeoloog Charles Thomas Newton (1816 – 1894) die in opdracht van het British Museum op zoek was naar resten van het Mausoleum van Halicarnassus (het huidige Bodrun in Turkije) dat tussen 353 en 350 v. Chr. werd gebouwd door de oude Grieken. Hij liet grote marmeren delen van het mausoleum (dat tot de zeven wereldwonderen van de antieke wereld behoorde) naar Malta verschepen, met de bedoeling ze door te zenden naar Londen. In Malta bedacht men echter dat dit goed bouwmateriaal voor droogdokken was. Onder het wateroppervlak van de kreek bevinden zich sindsdien dus delen van een antiek wereldwonder.

Bereikbaarheid

De oppervlakte die The three cities gezamenlijk bedekken, is niet bijzonder groot. Wanneer eenmaal het centrum is bereikt, ligt alles binnen loopafstand. De steden zijn dan ook het beste te voet te verkennen. De grootste attracties worden goed aangegeven met behulp van wegwijzers. The three cities zijn te bereiken met de bus. Buslijnen 1 2 en 3 rijden via Paola naar The three cities, maar rijden elk een andere route. Het is tevens mogelijk om vanuit Valletta de boot van Valletta Ferry Services naar Cospicua dockyard creek te nemen. Avontuurlijker is de overtocht met een authentieke boot (Dghajjes). Deze worden ingezet door kleine bedrijfjes, zoals A&S Water Taxis en de overtocht kost meestal twee euro.

Plattegrond van the three cities



Google



Zoeken met Google Foto's zoeken met Flickr Zoeken met Google en Flickr